
Bossen beïnvloeden de temperatuur op aarde door een combinatie van verschillende effecten. Allereerst is er een effect dat onafhankelijk is van de locatie van het bos: bomen slaan veel koolstof op, dat ze als CO₂ uit de atmosfeer halen wanneer ze groeien. CO₂ heeft een opwarmend effect wanneer het in de atmosfeer is en bossen helpen dus indirect de aarde af te koelen door CO₂ op te slaan. Hierbij doet het er niet toe waar het bos staat: CO₂-moleculen verspreiden zich in de lucht, dus is de CO₂-concentratie gelijkmatig verdeeld over de aarde (los van lichte variatie als gevolg van de seizoenen). Met andere woorden, door koolstofopslag zorgen bossen voor een wereldwijd koeler klimaat. Het is overigens wel de verwachting dat bij een verder opwarmend klimaat het vermogen van bossen om koolstof op te slaan zal afnemen.
Weerkaatsing van zonlicht
Het verhaal wordt complexer als we kijken naar verschillende invloeden van bossen die wél afhangen van de locatie. Hier zijn twee tegenovergestelde effecten van belang. Ten eerste is het bladerdek van bossen donker en neemt het daarmee veel zonnestraling op. Op deze manier zorgt meer bos lokaal voor opwarming. Hoevéél opwarming hangt af van hoeveel zonlicht er terug de ruimte in weerkaatst zou worden als het bos er niet was. Onbedekte bodem, graslanden, gewassen – allemaal weerkaatsen ze meer licht dan bossen, waardoor op zulke plaatsen een toename van bos juist opwarmend zou werken. Maar wanneer bossen pas écht een opwarmend effect hebben is als een sneeuwdek wordt vervangen door een bos. In boreale bossen (in Scandinavië bijvoorbeeld) kan er een aanzienlijk deel van het jaar sneeuw op de bosvloer liggen. De (naald)bomen die daar boven staan met hun kruinendek nemen veel meer zonnestraling op dan sneeuw. Met andere woorden: laat daar bos groeien en de weerkaatsing neemt sterk af, waardoor het opwarmt [1].