In de oceaan leidt deze extra influx van CO₂ tot verzuring – CO₂ lost immers op als koolzuur. Kalkvormende organismen, zoals koraal, ondervinden hier veel problemen van. De toename van de CO₂-concentratie in de oceaan kunnen we ook meten, en is tegelijkertijd een bewijs dat de extra CO₂ in de atmosfeer niet uit de oceaan afkomstig kan zijn; dan zou de concentratie ervan in de oceaan namelijk moeten afnemen.
Bewijs van menselijke invloed
Ook in de atmosfeer zien we bewijs van de menselijke invloed op de toename van CO₂. Fossiele brandstoffen zijn zo oud, dat ze geen 14C (een radioactieve vorm van CO₂ met een halfwaardetijd van 5700 jaar) meer bevatten. De CO₂ die bij het verbranden van fossiele brandstoffen vrijkomt is derhalve 14C-vrij. Daarnaast bevat deze fossiele koolstof ook minder 13C, omdat planten een voorkeur hebben voor het lichtere isotoop 12C. Fossiele brandstoffen zijn immers hele oude plantenresten. Dus terwijl de hoeveelheid CO₂ in de atmosfeer toeneemt, neemt de hoeveelheid 13CO₂ en 14CO₂ gestaag af. Ook neemt de hoeveelheid zuurstof (O₂) in de lucht licht af als gevolg van het op grote schaal verbranden van fossiele brandstoffen. Dat is op zichzelf geen probleem – de lucht bevat meer dan genoeg zuurstof – maar het duidt, naast de vele andere bewijslijnen, op de menselijke oorsprong van de extra CO₂ in de lucht.
Net zoals je bij je financiële zaken rekening houdt met zowel inkomsten als uitgaven, moeten we dat bij de koolstofcyclus ook doen. En dan blijkt dat een relatief kleine verandering in het evenwicht over een langere tijd toch voor een flinke verandering kan zorgen. Dit zijn beiden voorbeelden van ‘stock and flow problems’, die vaak contra-intuïtief zijn.