Ecosystemen produceren zuurstof via fotosynthese. Dit gebeurt door bomen, struiken en kruiden, maar ook door algen in het water (inclusief de algen waarmee de koralen samenleven). Ze produceren zuurstof (O₂) terwijl ze koolstofdioxide (CO₂) uit de atmosfeer opnemen. Die koolstofdioxide gebruiken ze om koolstof vast te leggen. De koolstof wordt op zijn beurt weer gebruikt om de plantenbiomassa op peil te houden en te groeien. Het op peil houden van biomassa gebeurt via ademhaling, wat weer zuurstof kost. Daarnaast sterven planten en plantendelen ook af. Na afsterven wordt het dode plantenmateriaal afgebroken door bijvoorbeeld micro-organismen en bodemfauna. Ook die afbraak gebruikt weer zuurstof (in de meeste gevallen).

Afbeelding door Francesco Ungaro via Pexels
In elk ecosysteem zijn er zowel processen die zuurstof produceren als processen die zuurstof gebruiken (of opnemen). Daardoor zijn zuurstofwinst en -verlies in de meeste ecosystemen min of meer met elkaar in evenwicht. Ditzelfde evenwicht zorgt er ook voor dat de zuurstofconcentratie in onze atmosfeer min of meer hetzelfde blijft, omdat deze processen de belangrijkste processen zijn die zuurstof in en uit de atmosfeer halen (daarnaast komt het zuurstofgebruik door verbranding van fossiele brandstoffen door mensen). Alleen ecosystemen waar de plantenbiomassa (dood of levend, boven- en ondergronds) toeneemt produceren netto zuurstof en leggen vice versa netto koolstofdioxide vast.