1. Inleiding
Nu de Nederlandse Staat en energiebedrijf Shell door de rechter aansprakelijk zijn gehouden voor hun bijdrage aan klimaatverandering, rijst de vraag wie nog meer zouden kunnen worden aangesproken. Immers, iedereen stoot broeikasgassen uit, en draagt daarmee bij aan de opwarming van de aarde. Kan nu ook de bakker op de hoek worden veroordeeld voor de broeikasgasuitstoot van zijn oven? Kan iemand die de auto in plaats van de trein pakt worden beboet? Dit artikel gaat in op de mogelijkheden om individuen juridisch aansprakelijk te stellen voor de uitstoot van broeikasgassen.
Welke vereisten gelden voor de klimaataansprakelijkheid van individuen, hangt af van het type aansprakelijkheid. Daarom leg ik hierna eerst uit welke soorten aansprakelijkheid er zijn. Vervolgens licht ik toe om welk type aansprakelijkheid het gaat in Nederlandse klimaatrechtszaken. Daarna bespreek ik welke klimaatverplichtingen er bestaan voor individuen, en welke aanvullende vereisten gelden voor klimaataansprakelijkheid. De conclusie bevat een korte samenvatting.
2. De ene aansprakelijkheid is de andere niet
Er zijn verschillende soorten juridische aansprakelijkheid, en voor iedere soort bestaan verschillende vereisten en procedures. Om te begrijpen over welk soort aansprakelijkheid we het hebben in het kader van klimaataansprakelijkheid van individuen, is enige kennis van de verschillende rechtsgebieden nodig.
2.1. Strafrecht
Het begrip ‘aansprakelijkheid’ wordt vaak geassocieerd met het strafrecht. Het strafrecht is het rechtsgebied dat gaat over het bestraffen van daders voor het overtreden van de wet. De dader moet zich verantwoorden ten aanzien van de officier van justitie, die namens de Nederlandse samenleving het strafrecht handhaaft. De straf bestaat meestal uit een boete, taakstraf of een gevangenisstraf.
Gelet op de ingrijpende gevolgen van het strafrecht, wordt deze vorm van aansprakelijkheid gezien als het ultimum remedium, dus het uiterste middel dat door de samenleving kan worden ingezet in reactie op het schenden van de wet. Daarom gelden er strenge eisen voordat iemand strafrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden.
2.2. Bestuursrecht
Bestuursrechtelijke aansprakelijkheid is in principe niet gericht op het bestraffen van de dader, maar op het ongedaan maken van een overtreding en het herstellen van de rechtmatige toestand. In dit rechtsgebied moet de dader – of in bestuursrechtelijke terminologie: de overtreder – verantwoording afleggen aan het bevoegde overheidsorgaan, bijvoorbeeld de gemeente.
Als een bedrijf bijvoorbeeld ergens zijn afval dumpt, dan kan de gemeente een zogeheten ‘last onder dwangsom’ opleggen aan het bedrijf om ervoor te zorgen dat het zijn troep opruimt en dat het in de toekomst hun bedrijfsafval netjes verwerkt. Als het bedrijf dit bevel niet volgt dan moeten ze periodiek een dwangsom betalen. Het overheidsorgaan kan ook zelf de rechtmatige toestand herstellen en de rekening sturen aan de overtreder, dit heet een ‘last onder bestuursdwang’. Het doel van deze maatregelen is dus niet om te straffen, maar om te zorgen dat de overtreder zijn verplichtingen nakomt.
2.3. Privaatrecht
Privaatrechtelijke aansprakelijkheid gaat over aanspraken die we over en weer op elkaar hebben. Als een ander persoon, bedrijf of overheidsinstelling verplicht is iets voor jou te doen of iets aan jou te betalen, dan kan je dit via de privaatrechter afdwingen. Als iemand bijvoorbeeld jouw eigendom kapot maakt, dan kan je dankzij het privaatrecht een schadevergoeding vragen. Of als iemand een juridische verplichting niet nakomt – bijvoorbeeld als iemand onrechtmatige overlast veroorzaakt – dan kun je aan de privaatrechter vragen om een rechterlijk bevel of verbod, zodat de ander stopt met het veroorzaken van overlast.
3. Klimaatrechtszaken
3.1. Privaatrecht
In de Nederlandse klimaatrechtszaken gaat het tot nu toe telkens om privaatrechtelijke aansprakelijkheid. De bekendste klimaatzaak is die van Stichting Urgenda tegen de Nederlandse Staat. Urgenda had bewezen dat het Nederlandse klimaatbeleid in strijd was met de fundamentele rechten van de Nederlandse burgers die zij vertegenwoordigden. Daarom beval de rechter aan de Nederlandse Staat om de Nederlandse broeikasgasuitstoot sneller te terug te dringen.
Een andere klimaatrechtszaak die minstens zo baanbrekend was, en die nu in de fase van hoger beroep is, is die van Milieudefensie tegen Shell. Milieudefensie had aangetoond dat de activiteiten van Shell botsen met breed gedragen klimaatdoelstellingen. Daarom was er sprake van strijd met een ‘ongeschreven zorgvuldigheidsnorm’, waarover meer in paragraaf 5.3. De rechter heeft Shell bevolen om – kort gezegd – haar bedrijfsmodel te verduurzamen en minder fossiele brandstoffen te verkopen. Belangrijk om te benadrukken is dat het hier niet gaat om een schadevergoeding, maar om een rechterlijk bevel, waarover meer in paragraaf 6.2.
3.2. Andere rechtsgebieden
Dat er nog geen bestuursrechtelijke of strafrechtelijke klimaatrechtszaken zijn, wil niet zeggen dat die er nooit gaan komen. Zo wordt momenteel nagedacht over het strafbaar stellen van ecocide (de ernstige beschadiging van de natuur), een misdrijf dat vaak in verband wordt gebracht met klimaatverandering. Ook in bestuursrecht bestaan er regels die te maken hebben met de opwarming van de aarde. Zo bepaalt het Activiteitenbesluit milieubeheer dat bedrijven en instellingen verplicht zijn om alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder uit te voeren. Het zou kunnen zijn dat men deze energiebesparingsplicht in de toekomst strenger gaat controleren en handhaven, en daar zouden dus ‘klimaatrechtszaken’ uit kunnen voortkomen.
In de rest van dit artikel zal ik me echter richten op de mogelijkheid om een individu privaatrechtelijk aansprakelijk te stellen in verband met broeikasgasuitstoot.
4. Is vliegen onrechtmatig?
4.1. Rechtsplichten
Welke vereisten gelden voor privaatrechtelijke aansprakelijkheid, hangt af van het type vordering. Voor een schadevergoeding gelden zwaardere eisen dan wanneer je ‘slechts’ een rechterlijk bevel vordert om ervoor te zorgen dat de aangeklaagde zijn verplichtingen nakomt. Maar wat voor iedere vorm van aansprakelijkheid minimaal is vereist – en dit geldt overigens ook voor bestuursrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid – is dat er een ‘rechtsplicht’ wordt geschonden. In het privaatrecht spreekt men bij het schenden van een rechtsplicht ook wel van een ‘onrechtmatige daad’ (artikel 6:162 lid 2 BW).
Zoals de naam al doet vermoeden, is een rechtsplicht een verplichting die voortvloeit uit het recht. Het kan bijvoorbeeld gaan om een verplichting uit een wettelijke bepaling, zoals het diefstalverbod van artikel 310 van het Wetboek van strafrecht. De rechtsplicht die hieruit voortvloeit, is het verbod om te stelen. Bij dit voorbeeld is er sprake van een wettelijke basis, maar niet alle rechtsplichten zijn opgenomen in een wetboek. Een rechtsplicht kan bijvoorbeeld ook voortvloeien uit een contract of uit andermans fundamentele rechten. Daarnaast staat de wet vol open normen, die de rechter aan de hand van het ‘ongeschreven recht’ en de specifieke omstandigheden van het geval nader moet invullen. In paragraaf 5.3 komen voorbeelden van ‘ongeschreven rechtsplichten’ aan bod.
4.2. Andere soorten verplichtingen
In paragraaf 4.1 noemde ik al dat voor juridische aansprakelijkheid er minimaal sprake moet zijn van een geschonden juridische verplichting. Andersom geldt dus ook: zonder rechtsplicht geen aansprakelijkheid. Het schenden van een ander soort verplichting dan een rechtsplicht, zoals een morele verplichting of een sociale verplichting, is dus niet voldoende. In het kader van de klimaataansprakelijkheid van individuen is dat een heel belangrijk onderscheid.
Zoals het er nu voor staat, hebben de meeste klimaatverplichtingen voor individuen eerder een moreel of een sociaal karakter dan een juridisch karakter. Denk bijvoorbeeld aan de norm dat eten verspillen slecht is. Moreel gezien is hier weinig tegenin te brengen. Echter is het niet bij rechte verboden om een biefstuk te kopen en die vervolgens te laten bederven in een vergeten hoekje van de koelkast. Een ander voorbeeld: een ‘weekendje Barcelona’ is in strijd met de sociale norm dat je niet onnodig het vliegtuig moet nemen, maar juridisch gezien doet de reiziger niets verkeerd. Ons recht kent immers geen verbod om korte afstanden te vliegen.
4.3. Klimaatverplichtingen van individuen
Ik vermoed dat hiermee het grootste deel van de vraag is geadresseerd. Veel gedrag van individuen dat bijdraagt aan de opwarming van de aarde kan wellicht tot ‘maatschappelijke aansprakelijkheid’ leiden – bij de bedorven biefstuk bijvoorbeeld een blijk van afkeuren van een veganistische vriend, en bij de reiziger een gevoel van vliegschaamte – maar in beginsel niet tot juridische klimaataansprakelijkheid. Er wordt dan namelijk geen rechtsplicht geschonden.
Is de kous er daarmee af? Hebben individuen dan helemáál geen verplichtingen met betrekking tot hun broeikasgasuitstoot? Het antwoord op die vragen is nee: voor specifieke gevallen bestaan er wel degelijk klimaatverplichtingen. Wie dat interessant vindt, kan verder lezen.
5. Verdieping: klimaatgerelateerde rechtsplichten
5.1. Klimaatverplichtingen van bedrijven en overheden
Er zijn allerlei soorten rechtsplichten die te maken hebben met klimaatverandering. Overheden hebben bijvoorbeeld vanwege klimaatverdragen en mensenrechtenverdragen de verplichtingen om geschikt klimaatbeleid te maken en passende maatregelen te treffen. Het kan gaan om het verminderen van broeikasgasuitstoot, maar ook om het beperken van de schadelijke gevolgen van klimaatverandering door bijvoorbeeld dijken te verhogen en steden hittebestendig te maken.
Bedrijven krijgen in toenemende mate ook klimaatverplichtingen opgelegd van overheden. Zo zijn grote bedrijven van bepaalde sectoren verplicht om hun broeikasgasuitstoot te monitoren en rapporteren, en er komt wetgeving aan die bedrijven oplegt om onderzoek te doen naar de klimaatimpact van hun productieketen, en waar mogelijk de uitstoot te verminderen.
5.2. Klimaatgerelateerde verplichtingen van individuen in bedrijfscontext
Sommige bedrijfsmatige verplichtingen zijn ook – en soms zelfs, juist – gericht tot individuen binnen het bedrijf. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om niet alleen de ‘rechtspersoon’ – dus bijvoorbeeld de BV of de NV – verantwoordelijk te maken voor de naleving van milieuvoorschriften, maar ook mensen die leidinggeven binnen het bedrijf. Dat is best slim van de wetgever, want een rechtspersoon] schrijft niet zijn eigen milieubeleid en de rechtspersoon verricht niet zelf de milieubelastende activiteiten. Uiteindelijk zijn het mensen van vlees en bloed die de milieuovertreding feitelijk begaan, en zijn het de leidinggevenden binnen de onderneming die ervoor kunnen zorgen dat de milieuvoorschriften worden nageleefd.
De juridische naam voor de verantwoordelijke persoon is de ‘drijver van de inrichting’. De drijver is de persoon met ‘feitelijke zeggenschap’ over de milieubelastende activiteiten van een bedrijf. Op deze drijver van de inrichting rusten allerlei verplichtingen, sommigen daarvan zijn ook relevant voor het klimaat. Op grond van artikel 17.1 van de Wet milieubeheer [1] moet de drijver maatregelen treffen wanneer er sprake is van een ‘ongewoon voorval’, bijvoorbeeld als er sprake is van een groot methaanlek. Ook de eerdergenoemde ‘energiebesparingsplicht’ van bedrijven, heeft de wetgever gericht tot de drijver van de inrichting, zo is te lezen in Artikel 2.15 Activiteitenbesluit milieubeheer [2]. De drijver moet ook erop toezien dat de verplichtingen uit de milieuvergunning worden nageleefd [i]. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de installatie van de juiste uitstootfilters op de schoorstenen van een fabriek. Zo zijn er nog meer voorbeelden van klimaatgerelateerde milieuverplichtingen van de drijver te vinden in de wet.
Men kan er overigens over twisten of aansprakelijkheid voor het schenden van deze bedrijfsmatige verplichtingen ook ‘klimaataansprakelijkheid’ kan worden genoemd. Veel bepalingen in de wet en voorschriften in vergunningen zijn natuurlijk niet (alleen) opgesteld met het doel om klimaatverandering tegen te gaan, maar ter bescherming van de lokale leefomgeving en volksgezondheid. Omdat de naleving van deze regels ook relevant is voor het klimaat, noem ik ze hier toch.
5.3. Andere klimaatverplichtingen van individuen
Wettelijke open normen
De wettelijke verplichtingen die ik tot nu toe heb genoemd, gelden alleen voor personen met een specifieke rol binnen een bedrijf, zoals een bestuurder, directeur of afdelingshoofd. Er bestaan ook milieuverplichtingen waar iedereen zich aan moet houden. Zo rust krachtens artikel 1.1a van de Wet milieubeheer op ‘een ieder’ de verplichting om ‘voldoende zorg voor het milieu in acht te nemen’[3]. En artikel 173a van het Wetboek van Strafrecht bevat een algemeen verbod om stoffen in de bodem, lucht of het water te brengen die een gevaar op leveren voor de volksgezondheid [4]. Maar deze verplichtingen zijn zó algemeen, dat daar niet snel een klimaatverplichting in kan worden gevonden. Er bestaan nog geen specifiekere wettelijke verplichtingen over de broeikasgasuitstoot van individuen.
Dat er in de wet geen specifieke klimaatverplichtingen voor particulieren bestaan, wil niet zeggen dat iedereen zomaar onbeperkt broeikasgassen mag uitstoten. In uitzonderlijke gevallen kan op grond van mensenrechten of wettelijke open normen tóch nog een klimaatverplichtingen worden gevonden. Bij mensenrechten kun je bijvoorbeeld denken aan het recht op leven of het recht op eigendom. Een wettelijke open norm bevat geen strikt omschreven verboden toestand of gedraging, maar juist algemene bewoording waardoor de rechter veel ruimte heeft voor interpretatie.
De ongeschreven zorgvuldigheidsnorm
Ook in de klimaatzaak tegen Shell werd de aansprakelijkheid gebaseerd op een wettelijke open norm. De Rechtbank Den Haag oordeelde in 2021 dat de bedrijfsactiviteiten van Shell in strijd zijn met de zogenoemde ‘ongeschreven zorgvuldigheidsnorm’ van artikel 6:162 lid 2 BW [5]. Dit artikel luidt als volgt:
“Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt”
Het is een draak van een zin, maar het is wel heel interessant wat de wetgever hier gedaan heeft: in dit artikel is verankerd dat ook handelen in strijd met het ongeschreven recht een onrechtmatige daad kan opleveren.
Maar wat is ‘volgens ongeschreven recht betamelijk’? Hiervoor bestaan verschillende bronnen. De rechter kan onder meer kijken naar maatschappelijke consensus: hoe meer mensen binnen de samenleving een bepaalde overtuiging delen, hoe waarschijnlijker het is dat de overtuiging kan worden aangemerkt als een regel van ongeschreven recht. Daarnaast kan de rechter inspiratie putten uit ‘soft law’. Deze term verwijst naar regelingen die in principe niet juridisch afdwingbaar zijn maar wel een regulerend effect hebben. Denk bijvoorbeeld aan beroepsregels of richtlijnen van beroepsgroepen of sectoren. Het kan hierbij gaan om regels die door de groep zelf worden opgesteld (zoals de Corporate Governance Code) of door een onafhankelijke organisatie zijn gemaakt (zoals codes van ethische commissies in de gezondheidszorg). Verder kan de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm ook invulling krijgen door middel van ‘analogische interpretatie’: dus dat de rechter kijkt naar vergelijkbare wettelijke regelingen die niet rechtstreeks toepasselijk zijn. Dit wordt ook wel ‘reflexwerking’ genoemd. Ten slotte kan de rechter ook wetenschappelijke inzichten en standpunten van experts betrekken bij de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Denk hierbij bijvoorbeeld aan rapporten van de WHO of het IPCC.
De ongeschreven klimaatverplichtingen van Shell
Al deze bronnen van ongeschreven recht komen van pas in de klimaatuitspraak van Milieudefensie tegen Shell. De redenering komt op het volgende neer. De rechtbank constateert allereerst dat klimaatverandering ingrijpende gevolgen heeft voor Nederland. Mensenrechten bieden bescherming tegen de gevolgen van gevaarlijke klimaatverandering – dat had de Hoge Raad al eerder vastgesteld in de klimaatrechtszaak van Urgenda tegen de Nederlandse Staat. Anders dan de Nederlandse Staat, heeft Shell het mensenrechtenverdrag niet ondertekend. Daarom is Shell op het eerste gezicht niet gebonden aan de klimaatverplichtingen die eruit voortvloeien. Maar toch gaat van de mensenrechten een bepaalde ‘reflexwerking’ uit. Dat komt door “het fundamentele belang van de mensenrechten en daarin belichaamde waarden voor de samenleving als geheel”. Bovendien moeten ook bedrijven volgens verschillende bronnen van soft law (waaronder internationale afspraken zoals de UN Guiding Principles en de OESO richtlijnen) mensenrechten respecteren. Op grond van de klimaatwetenschap zijn er internationale afspraken gemaakt om de opwarming van de aarde tot ruim onder de 2 graden, zo mogelijk 1.5 graden, te beperken. Dat vergt een vermindering van 45% van de broeikasgasuitstoot in 2030 ten opzichte van 2010 [6]. De bedrijfsactiviteiten van Shell bemoeilijken het halen van deze doelstelling. Volgens de rechtbank heeft Shell een ‘deelverantwoordelijkheid’ om hun bedrijfsactiviteiten in lijn te brengen met de klimaatdoelstelling. Daarom moet Shell de 45% reductie in 2030 als richtpunt nemen.
De ongeschreven klimaatverplichtingen van individuen
Deze reductieplicht uit het klimaatvonnis geldt voor Shell en kan niet één op één vertaald worden naar klimaatverplichtingen van individuen. Maar in uitzonderlijke gevallen zou de argumentatiewijze in het Shell-vonnis ook een rechtsplicht kunnen opleveren voor individuen. Dit is nog nieuw terrein en hierover bestaat onder juristen nog weinig overeenstemming, maar persoonlijk zie ik geen goede reden waarom alleen grote bedrijven een ongeschreven zorgplicht voor het klimaat zouden hebben.
Er zijn genoeg voorbeelden denkbaar waarin een individu overbodig veel broeikasgassen uitstoot. Denk bijvoorbeeld aan superrijken die voor kleine afstanden een privévliegtuig gebruiken. Of denk aan het fenomeen ‘rolling coal’, waarbij eigenaren van dieselauto’s de motor zodanig aanpassen dat er door onvolledige verbranding zwarte roetachtige uitlaatgassen vrijkomen, met als enige reden om de spot te drijven met de milieubeweging. Ook al zullen deze activiteiten maar een relatief kleine bijdrage leveren aan de opwarming van de aarde, zijn ze naar mijn idee “in strijd met (..) hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt”, en dus, onrechtmatig. Ook zij hebben een deelverantwoordelijkheid.
Gelet op de klimaatuitspraken en de manier waarop ons aansprakelijkheidsrecht werkt, is het verdedigbaar dat er via wettelijke open normen ook niet-bedrijfsmatige klimaatverplichtingen bestaan voor individuen. Waar de grens precies getrokken moet worden is voor discussie vatbaar, maar vermoedelijk zal een individu alleen in extreme gevallen iets doen wat in strijd is met een rechtsplicht.
6. ...maar dan ben je er nog niet
6.1. Andere vereisten
In de vorige paragrafen kwam aan bod welke klimaatverplichtingen er – binnen en buiten bedrijfscontext – bestaan voor individuen. Zoals ik eerder schreef is voor iedere vorm van juridische aansprakelijkheid minimaal vereist dat er een rechtsplicht wordt geschonden. Wat nu komt is een belangrijke relativering van de eerdere paragrafen: de schending van een rechtsplicht is weliswaar vereist, maar nog niet voldoende voor aansprakelijkheid. Er gelden namelijk nog aanvullende aansprakelijkheidsvereisten, en welke vereisten dat zijn hangt af van de ‘remedie’ die wordt gevorderd, oftewel: de maatregel waarmee het onrecht moet worden verholpen.
De twee bekendste privaatrechtelijke remedies noemde ik eerder al: het rechterlijk bevel en de schadevergoedingsvordering. In de Nederlandse rechtszaken werd er tot dusver telkens een rechterlijk bevel of verbod gevorderd.
6.2. Rechterlijk bevel
Bij een rechterlijk bevel of verbod veroordeelt de rechter iemand tot het naleven van een bepaalde rechtsplicht (artikel 3:296 BW). Om dit te bereiken moet de eiser aantonen dat hij valt binnen het beschermingsbereik van de geschonden rechtsplicht (dit heet het ‘relativiteitsvereiste’). De regels in de Wet Natuurbescherming beschermen planten en dieren. Een wandelaar die zich stoort aan watervervuiling in een natuurgebied, kan op basis van deze regels dus niet eisen dat een nabijgelegen fabriek stopt met het lozen van afvalwater.
Daarnaast moet de eiser ook bewijzen dat hij voldoende belang heeft bij het bevel of verbod, dus dat hij persoonlijk in een betere positie komt door de naleving van de rechtsplicht door de ander. En dát is waar veel klimaatclaims tegen individuen vermoedelijk op zullen vastlopen: klimaatverandering is een dusdanig groot probleem dat het terugdringen van de broeikasgasuitstoot van één persoon (ook al is deze extreem hoog of onnodig) niet zal leiden tot een afname van klimaatverandering waar de eiser iets van kan merken. Daarom is een klimaatrechtszaak tegen een land of oliebedrijf ook kansrijker; wanneer zij hun deelverantwoordelijkheid nemen kan dit daadwerkelijk gevolgen hebben voor het resterende koolstofbudget. De term koolstofbudget wordt uitgelegd in dit artikel.
De bedrijfsmatige klimaatgerelateerde verplichtingen die ik eerder noemde, dus de verplichtingen van de drijver van de inrichting (Paragraaf 5.2), zijn mogelijk wél te handhaven door middel van een rechterlijk bevel. De eiser valt dan mogelijk wel binnen het beschermingsbereik van de norm, en kan dan naast een klimaatbelang mogelijk ook andere argumenten gebruiken. Bijvoorbeeld, wie naast een fabriek woont waar telkens weer vergunningsvoorschriften geschonden worden, met stof- of stankoverlast tot gevolg, kan daar persoonlijk hinder van ervaren. Daarmee heeft de eiser voldoende belang bij een verbod.
6.3. Schadevergoedingsvordering
Een schadevergoeding kent nog strengere vereisten dan een rechterlijk bevel. Voor een schadevergoeding moet de eiser niet alleen aantonen dat er sprake is van een toerekenbare schending van een rechtsplicht (oftewel ‘een onrechtmatige daad’) en dat hij valt binnen het beschermingsbereik van de norm (relativiteit). De eiser moet ook bewijzen dat hij persoonlijk schade lijdt ten gevolge van het gedrag van de ander. Dat is niet eenvoudig, want de eiser moet bewijzen dat de schade niet was ontstaan zonder dat de onrechtmatige daad had plaatsgevonden (‘condicio sine qua non’).
Klimaatverandering is een indirect en complex probleem. In klimaatrechtszaken vormt het leggen van een verband tussen de schade en de oorzaak daarom lastige obstakels. Dit geldt al wanneer een schadevergoeding wordt geëist van overheden en bedrijven, maar zéker wanneer deze remedie wordt ingezet tegen een individu. Want welke (klimaat)schade veroorzaakt een individu dat regelmatig vliegt of de motor van zijn dieselauto onzuinig afstelt?
Naast de bovenstaande vereisten, geldt er voor bestuurders van bedrijven een nóg hogere aansprakelijkheidsdrempel. De heersende opvatting is dat er voor bestuurdersaansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit zorgt voor extra terughoudendheid van de rechter bij diens oordeel over de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders. De ernstig verwijt-maatstaf staat overigens wel onder druk, want onder juristen bestaat een levendige discussie of dit aanvullende vereiste wel terecht, nodig en wenselijk is. Desondanks is het vorderen van een schadevergoeding van bestuurders en andere individuen voor het schenden van een klimaatverplichting bijna onmogelijk – ook bij toepassing van de gewone schadevergoedingsvereisten.
Ook hier geldt dat er meer mogelijkheden zijn om iemand aansprakelijkheid te stellen voor het schenden van klimaatgerelateerde bedrijfsmatige verplichtingen. Bijvoorbeeld, door ongewone gebeurtenissen bij een bedrijf – zoals lekkages of roetwolken – kunnen omwonenden gezondheidsschade lijden. Mogelijk is in zo’n geval de drijver van de inrichting aansprakelijk tot schadevergoeding. Bij dit soort aansprakelijkheid zal waarschijnlijk niet alle schade kunnen worden toegerekend aan het aangesproken individu [ii], en dat individu kan bovendien de schadevergoeding laten betalen door het bedrijf [iii].
7. Conclusie
Dit artikel gaat over de vraag of en wanneer individuen persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gehouden voor klimaatbelastende activiteiten. Zoals bijna altijd het geval is bij juridische vragen, is het antwoord op die vraag: dat hangt ervan af.
Er bestaan verschillende vormen van juridische aansprakelijkheid, en iedere vorm kent verschillende vereisten. Bij Nederlandse klimaatrechtszaken is er tot nu toe telkens sprake van ‘privaatrechtelijke aansprakelijkheid’. Privaatrechtelijke aansprakelijkheid gaat over de aanspraken die personen over en weer op elkaar hebben. Als een ander persoon verplicht is iets voor jou te doen of iets aan jou te betalen, dan kan je dit via de privaatrechter afdwingen. Daarvoor is wel minimaal vereist dat wordt bewezen dat de ander iets doet wat in strijd is met het recht. Of, anders uitgedrukt, dat de ander een ‘rechtsplicht’ schendt.
Alledaagse klimaatbelastende activiteiten, zoals vliegen of vlees eten, zijn niet in strijd met het recht. Voor die activiteiten kan een individu dus niet juridisch aansprakelijk worden gesteld. Daarmee is vermoedelijk het belangrijkste deel van de vraag beantwoord.
Er bestaan wel klimaatgerelateerde rechtsplichten van individuen. Hierbij kan in de eerste plaats worden gedacht aan specifieke milieuverplichtingen van mensen met een bepaalde functie binnen een bedrijf (specifiek: de drijver van de inrichting). Het kan bijvoorbeeld gaan om verplichtingen die uit een vergunning voortvloeien, of wettelijke regels die gelden voor bepaalde bedrijfsmatige milieubelastende activiteiten. Verder is het verdedigbaar dat er volgens wettelijke open normen ook niet-bedrijfsmatige klimaatverplichtingen bestaan voor individuen. Maar die zullen alleen bestaan voor zeer extreme gevallen.
Het schenden van een klimaatgerelateerde rechtsplicht is op zichzelf nog niet voldoende voor klimaataansprakelijkheid. Per privaatrechtelijke remedie gelden namelijk aanvullende vereisten. Zo moet de eiser van een rechterlijk bevel aantonen dat hij in een betere positie komt als hij de rechtszaak wint. En voor een schadevergoeding moet de eiser onder andere aantonen dat hij schade lijdt ten gevolge van de klimaatbelastende activiteiten van het aangesproken individu. In klimaatrechtszaken over niet-bedrijfsgerelateerde klimaatverplichtingen vormen deze vereisten vrijwel onoverkomelijke obstakels. Bij bedrijfsmatige klimaatgerelateerde verplichtingen is er meer mogelijk, mits de eiser naast het klimaatbelang ook persoonlijke belangen kan aanvoeren.
Dus kort en goed, naar huidig recht kan een individu (privaatrechtelijk) alleen in uitzonderlijke gevallen persoonlijk aansprakelijk worden gehouden voor klimaatbelastende activiteiten.
De auteur bedankt Laura Burgers voor de eerdere gesprekken die zij over dit onderwerp hebben gevoerd en voor haar opmerkingen op een eerdere versie van deze bijdrage.
[i] De tweede volzin van artikel 2:25 lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalt dat de vergunninghouder zorg draagt dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften worden nageleefd. Omdat een omgevingsvergunning niet gebonden is aan een specifieke persoon maar aan een inrichting, is volgens vaste rechtspraak degene die de inrichting drijft de normadressaat. Zie Bleeker 2021, par. III.5.3-III.5.4.
[ii] Krachtens artikel 6:98 BW zal de rechter alleen een vergoeding van de schade toewijzen die in redelijkheid kan worden toegerekend aan de leidinggevende.
[iii] Zie de regeling van artikel 6:170 BW.