Gebruiksnormen voor bemesting
Dierlijke mest bevat meststoffen voor gewassen waaronder stikstof (N) en fosfaat (P). Beiden zijn onmisbaar voor de teelt van gewassen. Bij een te hoge, of onevenwichtige bemesting kunnen meststoffen echter uitspoelen naar grond- en oppervlaktewater. In de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw werd veel meer dierlijke mest op landbouwgrond uitgereden dan nodig was voor de gewasgroei wat heeft geleid tot verliezen van meststoffen naar het milieu. Om deze verliezen te verminderen, zijn er regels opgesteld over de hoeveelheden stikstof en fosfaat die bemest mogen worden.
Uitspoeling van stikstof en fosfaat
Meststoffen kunnen via verschillende routes uitspoelen naar het watersysteem of via gasvorming in de lucht terechtkomen. Gewassen nemen niet alle stikstof op dat via meststoffen wordt gegeven. Na de oogst van de gewassen blijven meststoffen achter in de bodem. Stikstof blijft achter in de vorm van nitraat (NO3). Deze stikstofvorm bindt zich niet aan de bodem en spoelt daarom in de winter uit naar het grondwater. Vooral op akkerbouwgronden kan op deze manier veel stikstof verloren gaan. Op grasland is de stikstofuitspoeling lager omdat gras relatief veel stikstof opneemt en daarnaast het hele jaar door stikstof op blijft nemen.
Fosfaat bindt zich sterk aan bodemdeeltjes waardoor de uitspoeling minder is dan bij stikstof. Toch zijn er gebieden waar normen voor fosfaat in oppervlaktewater worden overschreden. Dit is echter maar voor een deel te relateren aan de huidige bemesting. Bij fosfaat speelt oppervlakkige afspoeling vanuit landbouwgronden een belangrijke rol. Wanneer over een lange periode meer fosfaat is gegeven dan door het gewas wordt opgenomen dan blijft dit extra fosfaat plakken aan gronddeeltjes in de bodem. Bij een harde regenbui spoelen fosfaatrijke gronddeeltjes over het maaiveld naar aangrenzende sloten of beekjes.

Figuur 1. Gebruik van een kunstmestvervanger uit dierlijke mest (Groot Zevert Vergisting, Beltrum).