Indirecte verplichting tot netto reductie
Dat bedrijven klimaatneutraal moeten zijn in 2050, is niet opgenomen in de wet. De Nederlandse Klimaatwet [1] bevat wel een klimaatdoelstelling, maar deze richt zich tot de Nederlandse overheid, niet tot bedrijven. Datzelfde geldt voor internationale afspraken en doelstellingen. Zo zijn er afspraken gemaakt tussen de landen die zijn aangesloten bij het VN Klimaatverdrag. In 2015 vond er tussen die landen een klimaatconferentie plaats die resulteerde in het Akkoord van Parijs. Daarin werd vastgelegd dat de mondiale opwarming ruim onder de grens van 2°C moet blijven, met een streven naar 1,5°C. Een aantal jaren later hebben de EU-lidstaten afgesproken om in 2050 het doel van netto nul broeikasgassen-uitstoot te bereiken [13]. Uit wetenschappelijke rapporten (de zogenaamde IPCC-rapporten) volgt namelijk dat dit nodig is om de doelstelling uit het Akkoord van Parijs te halen. Dat het gaat om netto emissies, betekent dat compensatie van CO₂-uitstoot toegestaan is. Compensatie van CO₂-uitstoot is mogelijk door processen in gang te zetten die broeikasgassen uit de atmosfeer halen, zoals bij het aanplanten van bomen, of door CO2 af te vangen en op te slaan in de bodem.

Indirect binden deze rechtsbronnen ook bedrijven. Dit werd duidelijk in de klimaatrechtszaak die Milieudefensie aanspande tegen Shell [2]. In die zaak besloot de rechtbank dat ook een bedrijf als Shell een maatschappelijke plicht heeft om mensenrechten te beschermen door gevaarlijke klimaatverandering te helpen voorkomen [3]. Deze plicht heeft Shell op basis van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm uit art. 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Shell verweerde zich door te stellen dat zij voldoet aan de geldende wet- en regelgeving en dat het aan de overheid is om, indien nodig, strengere regels op te leggen [4]. De rechter wijst er echter op dat het behalen van de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs niet mogelijk is zonder dat er actie wordt ondernomen door private partijen [5]. Bovendien bestaat er volgens de rechter internationaal brede overeenstemming dat bedrijven zelfstandig naar het doel van netto nul emissies in 2050 moeten toewerken [6]. Bedrijven hebben dus, net als staten, een verplichting om naar klimaatneutraliteit toe te werken. Daarbij is het voor bedrijven, net als voor staten, in principe toegestaan om CO₂-uitstoot te compenseren.
Onzekere toekomst wat betreft compensatie
Dit wil echter nog niet zeggen dat bedrijven er automatisch vanuit kunnen gaan dat zij CO₂-uitstoot mogen blijven compenseren op dezelfde manieren als waarop dat nu veel gebeurt. In de rechtszaak tegen Shell gaf de rechtbank aan dat ‘algemeen geaccepteerd is dat ruimte moet bestaan voor scenario’s met negatieve emissies’ [7]. Met negatieve emissies bedoelt de rechtbank technieken waarmee CO₂ uit de lucht gefilterd zou kunnen worden. De rechtbank geeft echter ook aan dat het IPCC heeft gewaarschuwd voor ‘risico’s die verbonden zijn aan reductiepaden die uitgaan van grootschalige negatieve emissies’ [8]. Er mag dus niet teveel worden vertrouwd op negatieve emmissies, zeker aangezien 2050 al vrij snel voor de deur staat. Omdat wetenschappers het er nog niet over eens zijn of absolute emmissiereductie (dus zonder de mogelijkheid tot compensatie van CO₂-uitstoot) noodzakelijk zal zijn om het doel van klimaatneutraliteit in 2050 te behalen [9], nam de rechtbank aan dat bedrijven de CO₂-uitstoot vooralsnog mogen compenseren.
De klimaatwetenschap ontwikkelt zich echter voortdurend en de gevolgen van klimaatverandering worden steeds zichtbaarder. Dat is van invloed op de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm uit art. 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, die namelijk wordt ingevuld aan de hand van de heersende opvattingen in de maatschappij, waaronder de best beschikbare wetenschappelijke inzichten [10]. Er wordt steeds meer bekend over de effectiviteit van diverse compensatietechnieken: die laat vaak te wensen over [11]. Het is goed denkbaar dat organisaties zoals Milieudefensie in de toekomst gaan procederen over de effectiviteit van compensatietechnieken die bedrijven gebruiken, en dat de rechter zal toetsen of de uitstoot van broeikasgassen daadwerkelijk wordt gecompenseerd. In dat licht is het waarschijnlijk dat niet alle technieken door de rechter zullen worden goedgekeurd.
EU-recht: absolute reductie verdient voorkeur
Een dergelijk oordeel kan versterkt worden door de nieuwe regels die de EU ontwikkelt om greenwashing tegen te gaan. In het voorstel voor een nieuwe richtlijn inzake ‘groene claims’ staat uitdrukkelijk vermeld:
“Klimaatgerelateerde claims zijn bijzonder gevoelig gebleken voor onduidelijkheid en dubbelzinnigheid en zijn vaak misleidend voor de consument. Dit is met name het geval voor milieuclaims dat producten of entiteiten “klimaatneutraal”, “koolstofneutraal” of “100 % CO₂-gecompenseerd” zijn of tegen een bepaald jaar “netto nul” zullen zijn en voor gelijkaardige claims. Dergelijke claims zijn vaak gebaseerd op de “compensatie” van broeikasgasemissies met “koolstofkredieten” die buiten de waardeketen van de onderneming worden gegenereerd, bijvoorbeeld in het kader van bosbouwprojecten of projecten op het gebied van hernieuwbare energie. De methoden die aan de compensaties ten grondslag liggen, lopen sterk uiteen en zijn niet altijd transparant, nauwkeurig of consistent. Om een toereikende bijdrage aan de wereldwijde doelstellingen voor de beperking van de klimaatverandering te leveren, moeten handelaren prioriteit geven aan effectieve emissiereducties in hun eigen activiteiten en waardeketens in plaats van gebruik te maken van compensaties [12].
Hieruit blijkt dat de EU de voorkeur geeft aan reductie boven compensatie. Bovendien geeft het voorstel aan dat waar gebruik gemaakt wordt van compensatie, dit verplichtingen met zich meebrengt. Zo moet ”worden gespecificeerd welk aandeel van de totale emissies met compensaties wordt aangepakt, of deze compensaties betrekking hebben op emissiereducties of op een verbetering van de verwijderingen, en welke methode is toegepast. Klimaatgerelateerde claims die het gebruik van compensaties omvatten, moeten worden gestaafd met methoden die de integriteit en correcte boekhoudkundige verwerking van deze compensaties waarborgen en dus een coherente en transparante afspiegeling van de gevolgen voor het klimaat bieden" [13].
Ook als dit voorstel niet wordt aangenomen in de EU (wat onwaarschijnlijk is – de richtlijn treedt naar verwachting binnenkort in werking), kan greenwashing op grond van bestaand Europees recht verboden worden geacht, namelijk op grond van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, die in zijn geheel is geïmplementeerd in het Nederlandse Burgerlijk Wetboek.
Concluderend
Bedrijven die ‘op safe’ willen spelen, doen er dus goed aan niet volledig in te zetten op het compenseren van CO₂-uitstoot, maar ook op absolute reductie van de uitstoot. Wie gebruik wil maken van compensatietechnieken, moet zich er tenminste van vergewissen dat die effectief zijn. Om controle daarop mogelijk te maken, zullen bedrijven bovendien transparant moeten zijn over de toegepaste technieken, wat dan weer de nodige administratieve rompslomp met zich meebrengt.