Dan speelt ook nog het punt dat je in een mondiaal verdrag , gebaseerd op consensus tussen alle aangesloten landen, een verdeling van uitstootrechten tussen machtsblokken en landen politiek niet haalbaar is – nog afgezien van de juridische houdbaarheid.
Ieder land - of machtsblok zoals de EU - maakt zijn eigen afwegingen wat de doen met het Parijs akkoord. Landen hebben in de aanloop naar Parijs hun eigen voorgenomen doelstellingen voor de komende decennia op tafel gelegd – de zogenaamde Intended Nationally Determined Contributions (INDCs) die na ratificering van het Parijsakkoord zijn omgezet in heuse beloften ( Nationally Determined Contributions, NDCs). Daarmee is tegemoet gekomen aan de sterke gevoelens van soevereiniteit van veel landen: Men wil geen dictaten vanuit een VN akkoord opgelegd krijgen, maar men wil zelf uitmaken wat ze kunnen en willen doen.
In het jargon van het overkoepelende VN Klimaatverdrag (United Nations Framework Convention on Climate Change, waar het Parijsakkoord onder valt) heet dit ‘Common But Differentiated Responsibilities’. Het akkoord is dus een bottom-up proces: een optelsom van individuele ambities en doelstellingen van landen. Die zijn overigens nog lang niet genoeg om de opwarming te beperken tot 1.5 - 2 °C, zoals afgesproken in het Parijsakkoord. De bedoeling is wel dat alle landen onder het Parijsakkoord hun NDCs periodiek aanscherpen. Daar wordt om de 5 jaar de balans voor opgemaakt (‘stock taking’).